OMSK/LOTTE VAN DEN BERG /

Microscoop of macroscoop? De toeschouwer onder het vergrootglas.

september 2007 – TM – Theatermaker


‘Welkom toeschouwer! Wat doet u daar eigenlijk op die tribune?’ Op de afgelopen zomerfestivals is deze vraag weer in allerlei toonhoogten en klankkleuren gesteld. Door een afwezige tribune bijvoorbeeld. We namen zelf ons klapstoeltje mee naar de waterkant, we vouwden ons in een zeecontainer, of we lagen in bed – zoals in U bevindt zich hier van Dries Verhoeven. Ook het toeschouwen zelf werd gethematiseerd: we werden uitgerust met koptelefoon of videobril of keken naar de publieke ruimte, zoals in Gerucht van Lotte van den Berg. De rol van de toeschouwer staat de laatste jaren volop in de belangstelling, en niet alleen op zomerfestivals of buitenlocaties. Ook in het theater staat onze waarneming centraal – denk aan Ivana Müllers While we were holding it together – of verdwijnt onze zitplaats, zoals in STAU van Anouk van Dijk. We zijn soms al ver voor de première deelgenoot van de voorstelling: we lezen repetitiedagboeken op internet of volgen het repetitieproces via een webcam. Theatermakers onderzoeken hun verhouding tot het publiek en zijn op zoek naar nieuwe antwoorden op vragen als: wie is die toeschouwer, en wat is toeschouwen? Vragen die onder meer werden opgeroepen door U bevindt zich hier en Gerucht. Twee voorstellingen die bij nadere beschouwing nog veel meer vragen stellen en die ik hier aangrijp om na te denken over wat mogelijke antwoorden op die vragen zijn.

Blik terug 
Om te beginnen: hoe nieuw is de belangstelling voor de toeschouwer eigenlijk? Is die toeschouwer niet altijd belangrijk? Zonder toeschouwers geen theater, toch? Natuurlijk is dat zo. En zeker, we hebben het eerder gezien. Al sinds de introductie van de zwarte doos is er geëxperimenteerd met publieksopstellingen. We lagen eerder op bedden (Koppen, Het Zuidelijk Toneel 1996). We werden eerder geïsoleerd en aangesproken op onze zintuigen (bijvoorbeeld Nachtwerk, Suver Nuver 1996). We zagen eerder theater in de publieke ruimte (denk aan Warner & Consorten). We kunnen verder terug de geschiedenis ingaan, en toch: het ‘Welkom toeschouwer!’ manifesteert zich ook nadrukkelijk in het heden. We spreken over een ontwikkeling die niet exclusief is voor het hedendaagse theater, maar die we wel kunnen begrijpen vanuit een hedendaagse context. Marianne van Kerkhoven schrijft in ‘De herpolitisering van de blik’, haar bijdrage aan de bundel Theater moet schuren (2005): "Steeds meer theatermakers zijn bezig met het ontwikkelen van nieuwe strategieën ten aanzien van het publiek, met nieuwe strategieën ten aanzien van de manier waarop we kijken." Ze beschrijft die ontwikkeling enerzijds als een mogelijk zoeken naar de ‘kwijtgeraakte’ toeschouwer, die is afgehaakt na de vormvernieuwingen in het theater in de jaren tachtig en negentig (die overigens ook nieuwe toeschouwers opleverden), en anderzijds als een uiting van een grotere maatschappelijke ontwikkeling, waarin media onze blik op de wereld en ons denken over de wereld voeden én inperken. Het sturen van de focus, het beknotten van eigen keuzes, het uitsluiten van wat niet wordt getoond, is eigenlijk een vorm van depolitiseren, stelt Van Kerkhoven. Het politieke legt zij uit als (het gelegenheid geven aan) de capaciteit van het publiek om kritisch en zelfstandig na te denken en dat denken te toetsen aan andere toeschouwers. Zij vervolgt met de vraag: "Ligt de grootste opdracht voor het theater vandaag dan misschien in de 'transformatie', de herpolitisering van de blik en dus in het herdenken van zijn relatie met de toeschouwer?"

Toeschouwer en publiek 
Hoe krijgt dit ‘herdenken’ van de relatie met de toeschouwer gestalte? Mijn indruk is dat deze transformatie zich vooral manifesteert in het zoeken naar een balans tussen publiek, als (kleine) massa, en de individuele toeschouwer; in voorstellingen waarin een bewustzijn aanwezig is dat die groep mensen ‘op de tribune’ bestaat uit een verzameling individuen. Dat lijkt me typisch een uiting van de grotere maatschappelijke ontwikkelingen waarover Van Kerkhoven schrijft. We leven in een geïndividualiseerde samenleving, en met name nieuwe media geven ons (ook) gelegenheid om zelf keuzes te maken, onszelf te etaleren op websites als Hyves en YouTube, om interactief te zijn. Die individualiteit staat in een interessant contrast met het theater, wat in essentie een groepsgebeuren is. Zelfs in een voorstelling waar je één voor één naar binnen gaat, ben je nog altijd degene die voor of na de ander gaat. Samen ben je nog steeds een groep. Kees Vuyk schrijft in Theater en Openbaarheid (2006) de marginale positie van het hedendaagse theater juist toe aan het gegeven dat theater per definitie een sociaal gebeuren is. Mensen zijn vooral geïnteresseerd in zichzelf, schrijft hij in zijn bijdrage. Ze willen zich verdiepen in de psychologie van het individu, niet in sociale processen. Maar zien we in de aandacht voor de toeschouwer niet een reageren, een meebewegen met de tijd? In de jaren tachtig en negentig hebben we de acteur als ‘zichzelf’ gezien, als performer in het theater. Nu strekt deze individualiteit zich uit tot in het publiek. Theatermakers lijken daarbij te zoeken naar een balans tussen het collectieve en het individuele. Een zoeken dat, hoe kan het eigenlijk ook anders, een parallel vertoont met bredere maatschappelijke ontwikkelingen waarin het individuele en het collectieve (en het locale en het globale) naast elkaar op de weegschaal liggen: we zijn alleen achter ons beeldscherm deelgenoot van communities; integratie verloopt succesvoller wanneer je je eigen identiteit behoudt, zo bleek maar weer eens uit een recent onderzoek; op weg naar Europa hebben we de behoefte om een Nationaal Museum in te richten.
Met de aandacht voor de individuele toeschouwer, in een groter publiek, neemt ook de aandacht toe voor wat kijken is. Niet het kijken van de massa, maar het kijken van het individu in een massa. Via hun voorstellingen vragen theatermakers aan mij, als toeschouwer: wie ben jij? Wat zie je, hoe kijk je, wat ervaar je? En dus ook: wat hoop je te vinden in het theater, hoe verhoud je je tot andere toeschouwers, waar sta jij in het collectief? 
Verandert door deze aanspraak op de toeschouwer niet ook de manier waarop we op dit soort voorstellingen reflecteren? Wanneer de individuele waarneming in grote mate de inhoud van een voorstelling bepaalt, dan kan die uniciteit niet ophouden bij de randen van het papier. Wanneer ik wil schrijven over Gerucht en U bevindt zich hier kan ik niet aan mijn persoonlijke waarneming voorbijgaan. Dan moet het bewustzijn voor het moment, het hier-en-nu dat deze voorstellingen kenmerkt, ook terugkeren in het schrijven. Ik zal mijzelf voor het voetlicht moeten brengen. Laat ik althans daarmee beginnen.

Gerucht 
We zitten in een grote houten kubus, op een kleine tribune en kijken door een transparante wand uit over het Janskerkhof in Utrecht. Vier acteurs kijken met ons door het raam naar buiten.
Ik kijk.
Ik zie beweging op het plein, een bonte variatie van ritmische patronen. Hoe langer ik kijk, hoe meer die beweging één grote ademhaling wordt, van fietsers die in en uit de hoeken van het plein stromen, bussen die de bocht om zwenken, naar je toe komen en zich verwijderen, wandelaars met en zonder doel. De ademhaling van de stad.
Mijn blik dwaalt wat losjes rond over het plein, totdat één van de acteurs de deur in de doorzichtige wand opent en het plein oploopt. Ze steekt rustig de straat over. Eén voor één gaan de acteurs de deur uit en lopen weg, totdat ze uit beeld verdwijnen. Met dat lopen valt me opeens op hoe verschillend mensen op het plein lopen: snel, kuierend, alleen, samen, achter elkaar. Eén van de acteurs staat plotseling weer binnen. Hé, hoe is die zo ongemerkt binnengekomen? Wanneer later een acteur fietsend voorbijkomt, merk ik dat mijn focus verschuift naar de fietsers op het plein, en naar het ritme van al die ronddraaiende wielen. En wanneer een acteur staat te bellen, staan plotseling ook tien andere mensen op het plein met een telefoon in hun handen.
Mijn focus verschuift steeds, maar ondertussen gaat het leven op het plein gewoon door. Dat leven is niet geregisseerd, dat is me duidelijk. Maar toch bevind ik me in een soort ruimtelijke poëzie, waarin beelden naar voren en naar achteren verschuiven, ritmes wisselen. Het is eigenlijk alleen mijn blik die wordt georganiseerd, of geregisseerd. Maar ik word ook telkens losgelaten. Omdat acteurs uit beeld verdwijnen. Omdat het plein de aandacht opeist. Iemand kijkt naar binnen. Vast een raar gezicht, zo’n groep mensen die daar in een box op een plein naar buiten zit te kijken. Het wederzijdse kijken leidt tot enige gêne, wordt met een lach opgelost en onze toeschouwer verdwijnt uit beeld.
Even later verandert kijken in horen. Of horen in kijken, het onderscheid is soms moeilijk te maken. De acteurs dragen microfoons op hun lichaam, waardoor het geluid van de handelingen – van iedere acteur afzonderlijk – wordt versterkt. Ik hoor iemand kauwen op een appel, met sleutels in de weer zijn. Ze staan ver weg, soms nauwelijks zichtbaar, maar zijn in geluid toch dichtbij. Ik verplaats me in de acteur die een walkman draagt, totdat ik ‘mee’ uit beeld ben. Ik ‘zit’ midden in het geluid van schoenen, die hard tegen een metalen bak schoppen.
Ik zie hoe geluid beeld wordt en andersom. De acteurs trekken geluidssporen over het plein.
Ik word voor de gek gehouden. Wij toeschouwers horen het geluid van regen die met bakken uit de lucht komt vallen en ik zie hoe de acteurs hun jas over hun hoofd trekken en naar binnen hollen. Ik zou zweren dat ze doorweekt zijn, maar het is fake. Dit is theater. Ik blijf mijn ogen en oren geloven, terwijl ik tegelijkertijd de constructie doorzie. Ook dat is theater. Zo is de voorstelling een aaneenschakeling van momenten die we herkennen als mechanismen uit het theater, maar ook een aaneenschakeling van mechanismen in ons eigen kijkgedrag. Misschien is dat theater en het kijken wel hetzelfde.
Ik merk ook hoe wreed het kijken kan zijn. Waarom lachen er zoveel mensen als een wat dikke man enigszins hinkend voorbij loopt, of een heel zuur kijkende vrouw? Omdat we inmiddels alles zijn gaan bekijken alsof het theater is? Of omdat we graag vermaakt willen worden in het theater? Waarom is dit theater? Omdat er acteurs zijn? Omdat we kijken? Omdat de verbeelding met ons aan de haal gaat? Wanneer één van de acteurs een plaat met filmmuziek opzet – althans dat effect heeft het aanzwellende geluid onmiddellijk – merk ik hoe fijn het is om door dat raam te kijken en te denken dat alles wat op het plein gebeurt één grote film is. Waarom is dat eigenlijk fijn? Daar rijdt een bus voorbij. Ik ben weer terug op het plein.

U bevindt zich hier 
Met enige gespannen verwachting betreed ik een donkere loods. In de verte zie ik wat lichtjes en als ik dichterbij kom zie ik dat hier een hotel is nagebouwd. Mensen achter de balie vragen het publiek vriendelijk hun schoenen uit te trekken. Kort daarna loop ik op mijn sokken door de gangen van het hotel, op zoek naar kamer 11. Het is een kale kamer met een bed. Ik voel me een beetje verlaten. Opeens wilde ik dat ik lekker veilig tussen publiek zat. Gewoon een beetje anoniem kijken en daarna de zaal uit kunnen lopen zonder dat iemand weet dat ik daar was. Het heeft er alles van weg dat ik iets moet gaan doen. Wil ik dat wel? 
Er wordt een brief onder mijn deur geschoven. Er staan vragen op. Dat valt mee. Die kan ik gewoon beantwoorden. Ik weet dan wel niet meer wat ik vannacht heb gedroomd, maar ik weet wel dat ik vroeger graag kok of binnenhuisarchitect had willen worden. Ik schuif het papier terug onder de deur. Naast mij hoor ik een bed kraken. Die persoon is blijkbaar ook nog bezig zijn draai te vinden. Er schuift weer een papier onder mijn deur door. Daarop staat: ‘En wat ben je geworden?’ Tja, ben ietsje van dat pad afgeweken. Nu ben ik toch wel nieuwsgierig. Er bevinden zich allerlei onzichtbare mensen in dit hotel, en ik communiceer met één van hen. Ik ben een hotelgast, en wie is die ander?
Ik lig op het bed. Ik zie mezelf terug via het spiegelplafond. Hoe voel ik me eigenlijk vandaag? Net op het moment dat ik bedenk dat mijn broek er in deze liggende positie toch wat vreemd uitziet, gaat het spiegelplafond langzaam omhoog. In de kamers naast me zie ik mensen op bed liggen, net als ik. Rechts heb ik even oogcontact. Links ligt een heel grote man, die buiten nog met veel poeha zijn vrienden stond te bellen maar nu toch een enigszins stilgevallen indruk maakt. Hoger en hoger gaat het plafond, totdat ik iedereen zie. En daar onder in beeld, daar ben ik zelf. Het is ook een plechtig moment, een zwijgend deelgenoot zijn aan iets groters dan jezelf. Het is een aanblik die lang blijft fascineren. 
Ondertussen wordt een verhaal verteld, waarin de hoofdpersoon – aangesproken met ‘je’ – vroeger misschien kok of binnenhuisarchitect had willen worden. We worden zingend één voor één naar het midden van het hotel geleid, waar we een poffertje in onze mond gelegd krijgen. We worden toegedekt. Vreemd genoeg ben ik nu al zo gewend aan mezelf als zichtbare, individuele toeschouwer, dat wanneer ik zie dat bij iedereen hetzelfde gebeurt, me dit irriteert. Hé, ik was toch niet zomaar een nummer? Nummer 11? Wanneer de spiegel langzaam weer naar beneden zakt en mijn kamer zijn eigen verlichting weer krijgt, krijg ik nog een nachtlampje. Met mijn eigen naam erop, dat dan weer wel. Wanneer we op onze sokken weer naar buiten schuifelen, bekijk ik de andere mensen om mij heen. Ik voel me een beetje verwant met hen. Iedereen heeft weliswaar iets anders gezien, maar toch ook weer niet. En we hebben elkaar gezien. Eenmaal buiten heb ik het gevoel dat ik een tijd ben weggeweest, alsof ik een nacht in een hotel heb doorgebracht en gedroomd heb. Ik denk nog even terug aan het begin, aan het ‘help, moet ik iets doen?’. Op dat moment voelde ik, als ik heel eerlijk tegenover mezelf ben, een soort wantrouwen. Oei, dat is confronterend. Het onbekende benaderen met wantrouwen. Is dat niet wat ten grondslag ligt aan allerlei vormen van fanatisme, van oorlog, van wij-zijdenken? Het was vast niet de opzet van Dries Verhoeven, maar hier wordt ons toch even een spiegel voorgehouden, en een zelfbeeld aan gruzelementen geslagen.

Uitzoomen
 Gerucht staat midden in de stad. Midden in de publieke ruimte, die mede door je eigen aanwezigheid wordt gevormd. Zodra je de voorstelling uitloopt verruil je immers het ene publiek voor het andere, het observeren van gedrag voor deelnemen aan dat gedrag. Je bent deel van de haast, de loomheid, het consumeren, de vrije democratie. Het plein, zichtbaar geworden als een veelvoud van plaatsen (historische plek, verkeersknooppunt, doorgangsruimte, verblijfplaats, scène) voegt zich dan weer ongemerkt naar je eigen doel. Gerucht gaat niet alleen over het kijken naar en je relatie tot de stad. Het is ook een voorstelling over het waarnemen zelf. Dat waarnemen wordt op heel veel verschillende manieren aangeboden. Het is een voortdurend afwisselen van kijken en luisteren, van gerichte focus naar overzicht, een schakelen tussen ver en dichtbij, afstand en intimiteit, verbeelding en realiteit. Doordat je daarbij steeds wordt losgelaten ga je ook de manier waarop je waarneemt observeren. Natuurlijk hangen de stad en de waarneming samen. Lotte van den Berg benadrukt in een interview dat de stad geen objectief gegeven is; ze is wat jij er zelf van maakt. Dat waarnemen verloopt niet alleen via kijken, maar is vooral een proces van de hersenen. De stad is een subjectief gegeven. 
Ik was niet de enige die keek. Met mij keken nog minstens dertig anderen naar dat plein. Juist omdat je in een groep zit, realiseer je je ook dat anderen op een totaal andere manier naar de stad kijken dan jijzelf (net zoals de lezer bij het voorgaande kan hebben gedacht: maar ik zag dat heel anders). Dat is precies het thema dat Gerucht aankaart. De stad is een subjectief gegeven. Het zou mooi zijn om het begrip subjectiviteit hier te lezen zoals dat in (theater)wetenschappelijk discours meestal wordt gedefinieerd: subjectiviteit is niet zozeer een persoonlijk gegeven, maar veeleer een intersubjectief gegeven. Subjectiviteit ontstaat doordat je je relateert aan anderen en je omgeving, of je dat nu doet via de overeenkomst of het verschil.
Net zoals Gerucht ons iets vertelt over het waarnemen zelf, vertelt U bevindt zich hier over de ervaring. Je begint alleen in een kamer, je ligt op een bed, er is een spiegel boven je hoofd. Omdat er niets anders is dan dat, word je je bewust van dat moment zelf, van wat je ziet en hoort, van je eigen lichaam, van je omgeving. U bevindt zich hier: duidelijker kan het niet. Dit ‘hier’ is echter heel veel dingen tegelijk: het nu, de hotelkamer, jijzelf, jouw lichaam, de plek waar je met anderen samen bent. De voorstelling is een ontmoeting tussen ‘u’ en ‘hier’. Een ontmoeting tussen jezelf en je ervaring, en gaandeweg een ontmoeting tussen jou en de anderen, tussen jou en de wereld. De voorstelling is ook een ritueel waaraan je deelneemt. Soms is het heel prettig om aan een ritueel deel te nemen. Zeker wanneer je dat ervaart als één van die zeldzame momenten waarop je met een groep mensen op dezelfde golflengte zit. Dat kan zelfs heel ontroerend zijn. Maar een ritueel is ook: je onderwerpen aan een groter geheel. Daar hebben we moeite mee, als we Kees Vuyk mogen geloven. We willen geen nummer zijn. Hier raken we aan een paradox die veel ervaringsvoorstellingen kenmerkt: de onvrijheid in de ervaring. U bevindt zich hier laat je op allerlei manieren weten: je bent welkom, je mag ervaren wat je wilt, je ervaring is vrij. Maar je lichaam is niet vrij. Dat lichaam ligt in een bed, in een kamertje of zit in een bol op het water (zoals bij Boukje Schweigman) of is verbonden met technologische apparatuur (denk aan Eric Joris/CREW). En je eigen (groeps)gedrag helpt ook niet mee. Natuurlijk, je kunt een kijkje in de gangen van het hotel gaan nemen, maar wie doet dat? Het is opvallend hoeveel mensen zich zonder morren door de instructies laten leiden, de gids volgen (een zingende gids weliswaar, maar dat kan toch niet de reden zijn). Dus terwijl je je net hebt ingesteld op je persoonlijke ervaring, ben je gewoon een kuddedier. Het is niet prettig om jezelf als mak schaap waar te nemen. Liever ben je de kritische toeschouwer die heel goed weet dat zijn blik wordt gemanipuleerd. Daarbij kun je nog steeds een gevoel van autonomie bewaren. Althans dat denk je. In U bevindt zich hier kun je er niet onderuit dat je zelf deel bent van een groep. En of je daar nu geen enkel probleem mee hebt, en troost vindt in de aanwezigheid van de ander, of er via de irritatie komt, in beide gevallen leidt dat tot het bewustzijn van jezelf als individu als onderdeel van een collectief. En daar draait het natuurlijk ook om in deze voorstelling, om de vragen: wie ben jij alleen en hoe verhoud je je tot het collectief? Niet alleen de waarneming, ook de ervaring is uiteindelijk (inter)subjectief.

Spiegel, venster, camera
 Het is eigenlijk glashelder, hoe waarneming en ervaring samenvallen met de kerngedachte van deze voorstellingen. Net zo helder als het samenvallen van de gedachte en de vorm. Dries Verhoeven stelt (de ervaring van) de toeschouwer centraal en doet dat door de toeschouwer letterlijk in beeld te brengen. Lotte van den Berg wil vertellen over hoe je jezelf kunt verhouden tot de stad en de wereld, en doet dat door het theater letterlijk in de stad te zetten. Hoeveel ruimte laat al die letterlijkheid eigenlijk nog voor de verbeelding? Voor metaforen in het theater? Eerder is het zo dat theater hier als metafoor zelf wordt onderzocht. De metaforen van theater als spiegel van de wereld en theater als venster op de werkelijkheid; als een frame waarin we traditiegetrouw een representatie van de werkelijkheid te zien krijgen. Alleen zien we nu de toeschouwer(s) in de spiegel. De toeschouwer die alleen is en toch samen, deel van een geheel. We kijken door het venster en zien daar de werkelijkheid. Dat leidt niet alleen tot de observatie dat de wereld zelf theater is geworden, maar ook tot het besef dat we er theater van maken omdat we daar met een theaterblik naar kijken. We hebben gezien dat waarneming in theater heel gemakkelijk kan worden gemanipuleerd. Wat weer leidt tot het besef dat dat natuurlijk in ons dagelijks leven ook het geval is. We hebben kunnen ervaren dat waarneming en ervaring subjectief zijn. We raken hier dicht aan Van Kerkhovens ‘herpolitiseren van de blik’. Het lijkt me dat deze theatermetaforen niet voor niets zo omgekeerd en gekanteld worden. Beide makers vertellen me in een interview dat ik met ze heb, dat ze steeds willen terugkeren naar wat voor hen de essentie van theater is. Voor Dries Verhoeven is dat het moment waarop je met een aantal mensen samen in een ruimte bent, en het bewustzijn voor dat moment. Voor Lotte van den Berg staat het kijken centraal. Acteurs in haar voorstellingen lijken te zeggen: ‘kijk maar’, en de toeschouwer kijkt. Opvallend is ook dat haar kijken vrijwel zonder oordeel verloopt. Beide makers zoeken bewust het moment op waarbij je als publiek (tijdelijk) een groep wordt. Wanneer ik hun mijn gedachten over de theatermetafoor voorleg is het frappant dat al snel de vergelijking met film opduikt. 
Dries Verhoeven: "Je hebt natuurlijk weet van zo’n metafoor. Je bedenkt continu hoe je kunt wegblijven van het moralisme. Een spiegel voor iemands neus houden kan wantrouwen oproepen: jij gaat me nu vertellen hoe de wereld eruit ziet. De associatie met een camera vind ik veel passender, of met het gevoel dat je in een film wel eens hebt: dat je boven een stad zweeft, en kunt in- en uitzoomen."
Lotte van den Berg: "Doordat het raam één groot, helder frame is wordt het af en toe ook een filmdoek. Ik had wel graag een heel mooie film gemaakt hier, waarbij je helemaal in het verhaal van die mensen op het plein zit. Maar dan verlies je waarover je wilt vertellen, want je wilt namelijk vertellen over hoe je kijkt en niet alleen een mooi verhaal laten zien. Dus dat wat ik eigenlijk superleuk zou vinden om te doen, mag ik dan toch niet doen van mijzelf."
Het in- en uitzoomen zie je nadrukkelijk terug in beide voorstellingen. Het is de structuur van U bevindt zich hier, de textuur van Gerucht. Ook als toeschouwer zoom je in en uit: kijken en luisteren, hoofd en hart, ik en wij.

De aandacht voor de toeschouwer is een terugkerend fenomeen in de geschiedenis. Terugblikken op het verleden helpt je te kijken naar het nu, zoals Marianne van Kerkhoven aantoont. Die wereld waarin het allemaal al eens eerder is gedaan is voortdurend aan verandering onderhevig, zo benadrukt zij ook. Verhoeven en Van den Berg zijn op zoek naar wat theater nu kan betekenen, en gaan daarom terug naar de basis: ruimte, performer, toeschouwers. Dát moment, díe plek, díe groep mensen, en dan? Daar vinden deze makers het theater opnieuw uit. En dat is het. Theater moet ook steeds opnieuw worden uitgevonden. En ik? Ik doe mee. Ik deed al langer mee, maar heb nu bewust mijn rol van toeschouwer opgepakt. En met die verbeelding zit het ook nog steeds wel goed. Ik heb gereisd. Ik ben even weggeweest. Maar ik was ook in het moment, ben gevraagd me te verhouden tot dat moment en mezelf en de wereld.
Van den Berg: "Wat is kijken, en wat is zien? Je kunt ook iets zien zonder dat je jezelf erbuiten plaatst, zonder jezelf onverantwoordelijk te maken. Je kunt iets zien, zonder iets te veranderen, en er toch bij zijn. De manier waarop je je tot de wereld verhoudt ligt niet alleen maar in het doen van dingen, maar ook in het aanwezig zijn. En aanwezig ben je door je waarneming, of door de aandacht die je daaraan geeft."

Liesbeth Groot Nibbelink is theatertoeschouwer en werkt als docent Theaterwetenschap aan de Universiteit Utrecht.