OMSK/LOTTE VAN DEN BERG /

Theater Morgana

De minimalistische werken van de Nederlandse regisseur Lotte van den Berg scherpen de zintuigen en openen het hart. – Theater der Zeit, 2011

Theatervoorstellingen van Lotte van den Berg lijken uit de tijd te zijn gevallen. Ze zijn eigenlijk ook geen theater. Goed geplaatste woorden, dramaturgische ontwikkelingen en psychologische waarheden zijn haar vreemd. Je zou haar voorstellingen beter als een ‘scenische fata morgana’ kunnen betitelen, gevormd door sfeer en blikken, trillingen, geuren, emoties, verbazing en schrik. Dit theater morgana is anders dan alles wat er verder bestaat binnen de hedendaagse kunst tussen performance en drama. Dat wil niet zeggen: beter of slechter. Maar wel: anders. Radicaal, totaal, fenomenaal anders.

“Ik kijk naar theater en met name naar het ontstaansproces als naar een onderzoeksopdracht,” zegt de Nederlandse regisseur, “en dat begint voor mij met iets dat me fascineert of ontregelt. Dat kan een thema zijn, een vraag, een persoon, een bepaalde situatie, waar ik op reageer. Soms is het zelfs een tekst. Ik onderzoek dat dan vanuit mijn subjectieve perspectief: hoe kun je experimenteren met menselijk gedrag, hoe reageert een lichaam, hoe ontstaan sociale processen? Ik creëer een omgeving, waarin ik dat samen met de uitvoerenden in alle rust kan uitzoeken.” Vanuit deze zelfverzekerde, persoonlijke aanpak kan waarschijnlijk ook de ongewone intensiteit van de voorstellingen verklaard worden.
 
Braakland bijvoorbeeld, een site-specific-werk uit het jaar 2004, toont wat de titel belooft: een zanderig stuk grond aan de rand van de stad, zonder plaats of tijd. Altijd al, en voor altijd, zo lijkt het. Net als de mensen die daar op de grond hurken en wachten, die rondzwerven zonder wens, zonder doel. Er wordt geen woord gesproken, er gebeurt niets, maar de lucht laadt zich op door het langzame ritme, de geluiden uit de omgeving (vogels dichtbij, auto’s verder weg), het verre zicht en het vermoeden dat leven en dood in dit braakland onophoudelijk in elkaar overstromen. Een vreemde vrouw duikt op, als was ze uit de horizon gevallen. Haar tas wordt afgerukt, haar spullen over de grond geslingerd. Dan kijkt niemand meer naar haar om. Een man heeft een stalen pijp in zijn hand en begint na enige tijd, rustig en doelgericht, bijna ritueel, de een na de ander dood te slaan. Alleen de vreemde vrouw blijft over. Zij begraaft de anderen en boort zichzelf dan in een gat, als een dier.

Dit stuk, misschien Van den Bergs sterkste, ontstond na het lezen van romans van Coetzee en komt, mede door de constante perspectiefwisselingen van totaal naar close up, over als een live film. De voorstelling is op veel verschillende plaatsen in verschillende landschappen uitgevoerd. Iedere keer opnieuw is het een maanziek raadsel, diep somber en onaantastbaar. Het blauwe uur (2003) lijkt wel de onbezwaarde tegenhanger: deze voorstelling speelt midden in de stad en begint kort voor zonsopgang. Hier verwijst alles naar het concrete: de toeschouwer ziet een straat bij het ontwaken. Eerst de vogels, dan de bewoners, langzaam maar zeker wordt het steeds lichter en luider, kleuren en geluiden wisselen elkaar af, deuren openen zich en slokken op wat ervoor staat, melk of mens. Het is een mengeling van enscenering en toeval, de sfeer is opgewekt en ongedwongen, de wereld is nog heel – al het ongeluk kan nog worden weggeblazen, de kus op een wondje op de vinger van een kind. Dat het niet zo zal blijven, is bekend. Ook de voorstelling weet het. (Misschien staan we eenvoudigweg te laat op voor het geluk.)
 
Wankelende realiteit
Lotte van den Berg (1975), geboren in Groningen, studeerde in Amsterdam eerst theaterwetenschappen en later regie. Maar de aantrekkingskracht van het toneel voelde ze al als kind. Niet per sé op uitvoerend vlak, maar organisatorisch en ook toen al innovatief. Haar vader, Jozef van den Berg, was een beroemde poppenspeler, tot hij het gezin verliet en als monnik naar een Grieks-orthodox klooster ging, waar hij vandaag nog woont. Maar de dochter had aan poppen niet genoeg – zij heeft mensen nodig en realiteiten en landschappen, die ze op elkaar kan loslaten. En dan kijkt ze toe, wat er gebeurt. “Ja, ik ben een voyeur,” beantwoordt ze lachend de vraag, “ik kan urenlang over straat lopen en mensen gadeslaan: hoe ze met elkaar of met zichzelf omgaan, hoe ze praten, zwijgen, elkaar aanraken. Zulke wandelingen inspireren me meer dan wat dan ook.”
 
Voor Gerucht (2007) zet ze een reusachtige box met panoramaglas op een druk plein. In de box zit het publiek samen met de acteurs. Ze kijken naar buiten en luisteren via koptelefoons naar geluiden en gespreksflarden, die ze niet kunnen plaatsen. Een deel van het publiek verlaat de ruimte en mengt zich onder de voorbijgangers: het zijn de acteurs, die de achtergeblevenen soms uit de ogen verliezen, maar nooit uit de oren. De realiteit begint te wankelen, zowel buiten als binnen lopen ‘zijn en schijn’ in elkaar over, de passanten worden deel van de voorstelling – maar ze weten het niet. Als het begint te regenen, reageren alleen de acteurs: het plein wordt niet nat, maar geluid verandert in blikken en blikken in ‘gerucht’.
 
Maar Lotte van den Berg heeft ook op plaatsen gewerkt waar de realiteit zich niet laat bedwingen: in de gevangenis van Antwerpen bijvoorbeeld. (Begijnenstraat 42, 2005.) Ze repeteerde twee maanden met gevangenen, won hun vertrouwen en kreeg toestemming van de tough guys om ze in de voorstelling van hun kwetsbare kant te laten zien. Het is een stuk geworden dat de acteurs, regisseur en het publiek diep raakte. Stillen, dat een jaar later ontstond, spiegelt nogmaals de hermetiek en benauwdheid van die ervaring. Zes mensen in een afgesloten ruimte, een paar stoelen erbij, een oude piano en 30.000 stukken zeep. Netjes aan elkaar gesloten, als een parketvloer. Een jong stel, een ouder paar, een blinde man (de ogen vastgeplakt) en een kind. De handeling tussen deze mensen ontwikkelt zich vanuit een wankel evenwicht, met permanent gevaar voor neerstorten, waarbij hoop en gelatenheid elkaar in balans houden. De sfeer is zo beklemmend, dat ieder minuscuul gebaar enorme proporties aanneemt. Een vage blik is genoeg, het knikken van een hoofd, een hand of voet die uitglijdt over de glibberige zeep, een heftige hap lucht, iemand die omslachtig op de grond gaat liggen (om te sterven?). Het is bijna een choreografie, dit slaapstuk van het gezonde verstand, dat echter geen monsters baart, maar de onschuld.
 
“De acteurs moeten niet de toeschouwers voeden,” zegt Lotte van den Berg, “maar dat wat ze doen, voor zichzelf doen. Ze moeten me het gevoel geven dat ze dat ook zouden doen als er geen publiek was. Wat ik zoek is geen theatraliteit, maar authenticiteit.” Ze heeft een ongelofelijk gevoel voor tussentonen, voor afgronden en hoogspanning tussen mensen, voor de schreeuw onder de rust en de kracht van geduld. Door het afstand doen van taal moet alles ontstaan door de aanwezigheid of vluchtigheid van lichamen in de ruimte. Alleen door beweging en geste, vertraging en concentratie, wordt een atmosfeer geschapen waarin ieder detail belangrijk is, ieder zuchtje telt, iedere waarheid hinkt. Het ‘Lottige’ minimalisme scherpt de zintuigen en opent het hart. Wie nauwkeurig kijkt en mee ademt, ervaart een sensibilisering die in tijden van schreeuwtheater en dwaze oppervlakkige prikkels verloren leek gegaan. Natuurlijk is dat niet voor iedereen geschikt, hoeft ook niet. Het is voor mensen die liever de kleine aankondiging van een harpconcert bestuderen dan de grote poster voor een boxwedstrijd, zoals Horváth het eens formuleerde, voor hen kan Van den Bergs kosmos een openbaring zijn.
 
Stadskaart van de eenzaamheid
Alle voorstellingen ontstaan uit improvisatiesessies. Initiator Van den Berg stelt een ruimtelijke structuur vast en geeft een vaag thema aan. Dan wacht ze af wat de uitvoerenden ervan maken. Zo werken veel regisseurs en choreografen – maar het bijzondere hier is dat in Van den Bergs stukken zo goed als nooit wordt gesproken (en als het toch gebeurt, dan met verzonnen woorden) en dat de bewegingstaal extreem vertraagd en introvert is. Zelf is Lotte van den Berg langzaam, noch introvert. En zwijgen doet ze al helemaal niet. Het is een esthetische keuze, meer een cineastische blik op de wereld dan een scenische. Ze gaat dan ook liever naar de bioscoop dan naar het theater. Op de vraag naar kunstenaars die ze bewondert, schieten haar als eerste filmregisseurs te binnen (Tarkovski, Gus van Sant, Haneke), evenals de Belgische performer Benjamin Verdonck, “omdat hij altijd helemaal bij zichzelf blijft in zijn voorstellingen en zich nooit anders voordoet dan hij is.”
 
Ze kent Verdonck uit haar tijd bij het Toneelhuis Antwerpen, waar ze beiden deel uitmaakten van het team van artistieke leiders dat intendant Guy Cassiers in 2006 binnenhaalde. Na twee en een half jaar verlaat ze Antwerpen, ze heeft bloed geroken en wil een eigen theater, ook als het maar klein is. Dat krijgt ze in Dordrecht, waar de gemeente een oude elektriciteitscentrale wil ombouwen tot een enorm cultuurcentrum. Zij speelt daar de voortrekkersrol, is een lichtgevende kunstvlek midden op de bouwplaats. Haar eerste project, Het Verdwalen in Kaart, wat je ook “stadskaart van de eenzaamheid” zou kunnen noemen, ontstaat in 2009 in samenwerking met vijftig Drechtenaren. Zo wil ze de kleine Nederlandse stad leren kennen en kennis maken met haar medebewoners. Haar theatergezelschap noemt ze OMSK, “omdat ik van dat woord en zijn klank houd. Het is een bijna dadaïstisch woord dat niets betekent, maar tegelijkertijd de naam van een stad in Siberië. We reizen veel met ons theatergezelschap, ook naar verre oorden, maar in Omsk zullen we vermoedelijk nooit komen.”
 
Maar wel in Afrika: vorig jaar heeft de regisseur vier maanden in Kinshasa (Congo) gewoond. Ze organiseerde er een street happening en scherpte haar beroepsvoyeurisme aan een vreemde wereld. “Wat ziet een blik, die niets begrijpt?, vroeg ik mezelf af. En kan ik met vreemde ogen kijken?” Gefascineerd door dat wat haar eigenlijk tegenstaat, de opgewonden massa, zocht ze naar de verborgen spiritualiteit. “Die enorme energie, ook hysterie, het geëxalteerde – ik schrok ervan, maar gaandeweg begreep ik ook dat deze gemeenschap van schreeuwen en extase, zoals je ze daar bij kerkdiensten ziet, gewoon een levensnoodzaak is. Je hebt het collectief nodig om het lijden te kunnen verdragen – alleen zou je eraan kapotgaan. Dit gegeven heeft mij ook daarom zeer geraakt en verward, omdat voor mij persoonlijk juist het tegenovergestelde belangrijk is: de stilte en contemplatie, het rustig ademhalen.”
 
Uit al deze ervaringen ontstond in het voorjaar van 2011 een nieuwe voorstelling. Hij heet Les spectateurs en thematiseert het toeschouwen, in het theater en in het leven. Aan het begin staan de vier uitvoerenden, twee mannen en twee vrouwen op de grootst mogelijke afstand van elkaar opgesteld. Een windmachine blaast plastic folie door de ruimte. Waarvan je eerst denkt dat het dansend vuilnis is, daarna een vogel, ontpopt zich als een oneindige hoeveelheid uitgeknipte silhouetten. Honderden menselijke contouren wervelen door de lucht, ze vliegen, storten neer, knakken om, worden weer omhoog geblazen – het is een indrukwekkend beeld, zeer esthetisch en zeer bedreigend. Vanuit de collectieve roes van de plastic omhulsels volgen zeer geconcentreerde, individuele gezangen van de beide vrouwen, in een fantasietaal tussen Frans en Lingala. De rust na de storm doet in zichzelf gekeerd en dadaïstisch aan. In het derde deel van het stuk worden de toeschouwers, les spectateurs, op het toneel gevraagd en krijgen ze wijn en brood aangeboden. Allemaal individuen, die zich onder de ogen van de uitvoerenden tot een groep vormen. De avond is een scenische vertaling van Van den Bergs Afrika-ervaring. Niet per sé begrijpelijk, maar heel fascinerend. En de voorstelling onderscheidt zich met dit voorzichtig aftasten op aangename wijze van de pogingen van veel andere Europese theatermakers, die Afrika zo goed “begrepen” hebben, dat ze onvermijdelijk mis schieten. Lotte van den Bergs benadering is eerlijker, bescheidener, ongetwijfeld ook veelbelovender. Haar blik op het vreemde is niet alwetend, maar zoekend. “Ik heb de afstand nodig om dichterbij te komen,” zegt ze. En dat geldt voor alle continenten.

vertaling Barbara Mounier